Ik zit bij de tandarts in de wachtkamer. Op de agenda staat een pittige behandeling onder verdoving waarmee ze mij hopelijk van mijn kiespijn af helpt. Even doorbijten dus.
Onze tandarts werkt op het terrein van een grote zorginstelling voor verstandelijk gehandicapten bij ons in de buurt. Zij is gespecialiseerd in de behandeling van verstandelijk gehandicapten. Met Daan naar een "gewone" tandarts betekende zowel voor hem als voor mij altijd strijd, verdriet en stress. Ik ging op zoek naar een goede oplossing en kwam een paar jaar geleden uit bij deze gespecialiseerde tandarts. Na een heel lang gewenningstraject vindt Daan het inmiddels goed dat zij elk half jaar voorzichtig zijn tanden poetst en intussen probeert zijn gebit te controleren. We gaan met ons hele gezin naar deze tandarts omdat dat wel zo praktisch is.
Vlak na mij komen er twee vrouwen binnen. Ik denk dat het zussen zijn want ze lijken op elkaar. De oudste schat ik zo rond de vijftig. Zij gaat samen met haar jongere zus nerveus naast me zitten. Ze houdt een boterhamzakje stevig in haar hand met daarin een gebit dat in tweeën gebroken is. Ze voelt zich overduidelijk niet op haar gemak en schuift zenuwachtig heen en weer op haar stoel. Ik zie zo niets aan haar, maar als ik haar aankijk herken ik in haar blik de ogen van Daan. Het is de manier waarop hij kijkt als hij de wereld om hem heen niet begrijpt. Ik zie in haar ogen de angst en onzekerheid van een jong kind: ze is net als Daan ernstig verstandelijk beperkt.
Even flitst het beeld door mijn hoofd: Daan rond haar leeftijd bij de tandarts. Net als zij een jong onzeker kind in een groot volwassen lijf. Net als zij nerveus en niet begrijpend wat er gaat gebeuren. Daan zal dan net als nu zijn houvast en veiligheid zoeken bij mij. Hij zal nog steeds mijn hand pakken en steeds dezelfde vragen stellen. Met dit verschil dat ik tegen die tijd ver over de tachtig ben. Tenminste, als ik dat haal en dan nog met Daan mee zou kunnen. En zo niet, zou Gijs dan naast hem zitten? Dat beeld is zo confronterend voor mij dat ik het snel weer wegstop.
De vrouw zoekt steun en veiligheid bij haar zus. "Mag ik heen en weer lopen?" vraagt ze. Haar zus glimlacht. "Ja hoor zegt ze, maar ik wil je wel blijven zien." Dat vindt ze goed. Ze loopt in stevige pas de gang heen en weer en leest alle bordjes op de deuren voor. Ze kan erg goed lezen. Ze loopt naar de balie een eindje verderop. "Woont hier echt de tandarts?" vraagt ze. "Ja hoor" zegt de receptioniste vriendelijk. Dat stelt haar een beetje gerust. Na korte tijd gaat ze weer zitten en stelt de ene na de andere vraag aan haar zus: "hoe laat komt de tandarts? Waar woont de tandarts? En als hij nou niet komt? Hoe laat mag ik nou naar binnen? Weet je nog wel waar je auto staat? Wat als we die nou niet terugvinden? Waarom komt de tandarts nou niet?" Haar zus geeft geduldig antwoord op elke vraag maar toch huilt ze even omdat ze het allemaal nog steeds niet begrijpt. "Rustig maar" zegt haar zus lief. "We zijn vast snel klaar en daarna breng ik jou lekker terug naar de dagbesteding." Ze knikt opgelucht. Dan gaat de deur van de tandarts open. Ik mag naar binnen. "Bent u de tandarts?" Vraagt ze nog snel. De tandarts lacht naar haar en knikt. Ik krijg mijn verdoving en word weer teruggestuurd naar de gang. Dan mag ze eindelijk naar binnen.
Als ik aan de beurt ben voor mijn behandeling vraagt de tandarts hoe het met Daan gaat. Ze kent onze situatie goed. We praten over de bezuinigingen in de zorg en onze zorgen daarover. Ik vertel over verhalen die ik hoor van verzorgers van verstandelijk gehandicapten in grote instellingen. Verzorgers die in hun ochtenddienst bewoners aantreffen die 's nachts ziek zijn geworden. Hun bed bevuild met ontlasting of braaksel. Alles ligt er nog, er is niets opgeruimd. Dat doet de nachtdienst namelijk niet. Bewoners die ziek worden krijgen hooguit een schoon sloop of een schoon laken en moeten de rest van de nacht in alle viezigheid blijven liggen. Het zijn verhalen waarvan mij de tranen in de ogen springen, zo respectloos vind ik het.
Mijn tandarts werkt op veel zorginstellingen, ziet grote verschillen, maar herkent wat ik vertel.Zij kan aan het gedrag van de verstandelijk beperkte mensen in haar stoel merken of ze goed verzorgd en begeleid worden. Want ernstig verstandelijk gehandicapten blijven eigenlijk gewoon kwetsbare peuters die veel zorg, begeleiding en steun nodig hebben. Als de zorg voor hen tekort schiet reageren ze net als gezonde peuters: met moeilijk gedrag.
Bij gezonde kinderen is het vanzelfsprekend. Iedereen weet dat je een jong kind moet beschermen en liefdevol begeleiden in de wereld die voor hen vaak erg ingewikkeld is. Als Gijs 's nachts moet spugen of een ander ongelukje heeft verschoon ik zijn bed en stop hem na een flinke wasbeurt weer lekker in. Hetzelfde doe ik bij Daan zo lang hij thuis woont. Dat vind ik heel normaal. Sterker nog, als ik dat niet zou doen zouden andere moeders mij, terecht, verwijtend aankijken. Ik zou, terecht, beschuldigd worden van verwaarlozing. Ik zou, terecht, zelfs Jeugdzorg aan mijn deur krijgen.
Maar als Daan in een grote instelling zou wonen gelden kennelijk andere regels. Dan is er voor hem geen Jeugdzorg die de instelling op het matje roept als de zorg tekort schiet. Blijkbaar is onze maatschappij zo diep gezonken dat veel mensen dat normaal vinden. Dat sterkt mij alleen maar om te blijven knokken zodat mijn kind, ook als ik ver over de tachtig ben, nog steeds een menswaardig leven heeft. Gewoon omdat hij dat verdient. Zijn leven is namelijk net zo waardevol als dat van anderen....